Rotterdam
Een wereldstad boven onderaardsche gangen
22 oktober 1928
Met de wichelroede opstap
Gisteravond in alle stilte en donkerte, is er iets gebeurd in Rotterdam. De stad heeft bezoek gehad van mevr. N. Klein-Sprokkelhorst, de bekende wichelroedeloopster, die een vermoeden had, dat er zich in de omgeving van de Groote Kerk en ook van de Delftsche Poort, welke zal worden afgebroken, onderaardsche gangen bevinden.
De oude tijd. vormt een merkwaardige overeenkomst met den huidige. Eeuwen geleden verbond men kerken, kloosters, kasteelen en andere groote gebouwen met elkaar door een net van gangen onder den grond, om hierin, in tijd van nood, een veilige schuilplaats te vinden. In één van de gangen tusschen de kasteelen, welke vroeger tusschen Leiden en Haarlem lagen,heeft men zelfs, nog niet zoo lang geleden, ’t geraamte van een geharnasten ruiter met zijn paard gevonden. En dit paard is wel een bewijs, dat die gangen lang geen nauwe kokers waren, waardoorheen men zich met moeite een weg moest banen,
Tegenwoordig graaft men wéér onder den grond. Ook nu worden er schuilpiaatsen gemaakt voor eventueel gevaar, dat in onze eeuw dan uit de lucht zal komen. En velen hebben hun gedachten er al eens over laten gaan, of die nieuwe en die oude schuilplaatsen, zoo goed mogelijk gerestaureerd, niet te combineeren zouden zijn.
Afgezien van dit alles koestert mevr. Klein- Sprokkelhorst, op wier aanwijzing ook de Nassau-graven te Breda zijn ontdekt, een buitengewone belangstelling voor onderaardsche gangen.
Ook te Gouda heeft zij een onderzoek in die richting ingesteld en juist dezer dagen is men, bij het herstellen van een kademuur in de Vijverstraat aldaar, gestuit op een gewelf, precies op de plaats, waar zij dit had aangegeven. De muren van deze .”gang” zijn 50 cm, dik! Reeds twee meter heeft men opgegraven.
Zooals gezegd, concentrecrde de belangstelling van mevr. Klein-Sprokkelhorst voor onderaardsche gangen te Rotterdam zich voornamelijk op. de Groote Kerk en op de Delftsche Poort. Op deze laatste temeer, daar de werkzaamheden voor het afbreken van deze poort een aanvang hebben genomen en er dus alle kans is, dat er inderdaad een onderaardsche gang wordt gevonden. Hetgeen de bruikbaarheid van een wichelroede, ook bij het opsporen van onderaardsche gangen, zou bevestigen.
Bij de Groote Kerk
Met het gebogen eind koperdraad. dat wichelroede heet, heeft zij gisteravond allereerst een rondgang rond de Groote Kerk gemaakt.
En hierbij zijn merkwaardige dingen aan het licht gekomen. De wichelroede wees gangen aan, juist op de vier hoekpunten’ van de kerk, gangen, welke twee meter breed zouden zijn
Indien men de gekartelde en gebogen lijnen van de kerk even wegdenkt en er een rechthoek voor in de plaats stelt – waarvan de langste zijde dan natuurlijk evenwijdig aan de St. Laurensstraat loopt – vervolgens diagonalen In dezen rechthoek trekt en ze tot buiten den rechthoek laat doorloopen, dan waren de gangen juist over deze diagonalen een eindweegs te volgen. Een uitstraling dus als het ware van gangen, juist op de vier hoekpunten.
Of deze gangen op één punt onder de kerk samenkomen, is natuurlijk een vraag. Onmogelijk is het niet, maar daarvoor zou een onderzoek in de kerk noodig zijn.
De fundamenten van het tegenwoordige gebouw dateeren al van 1412. Voor dien tijd heeft er een parochiekerk op deze plaats gestaan waaromtrent bijzonderheden ontbreken.
Heel goed mogelijk is, dat de gang aan de zijde van de Botersloot, in Noord-Oostelijke richting, de kerk met het Agnietenklooster aan de Botersloot verbond. Het Grauwe of St. Agnietenconvent werd ongeveer 1408 gesticht – let op het jaartal van de fundamenteering van de Groote Kerk, 1412! – en het was ingericht tot woning van den Prins van Oranje bij event. bezoek aan de stad; Ook de Admiraliteit van de Maas hield hier haar zittingen. Een ander gedeelte werd gebruikt tot woning van den pensionaris, terwijl de overgebleven kloosterzusters eveneens een gedeelte bleven bewonen.
Aan dat Prinsenhof, zooals het convent ook wel werd genoemd, herinnerde langen tijd ook nog de oude, later veranderde en vergroote kapel van het St. Agnietenconvent, welke als Prinsenkerk bij de Ned. Herv. Gemeente in gebruik is geweest.
Van Delftsche Poort naar
Blauwen Molen
Van de Groote Kerk richtten zich de schreden van mevr. Klein Sprokkelhorst naar de Delftsche Poort. Hier werd het onderzoek natuurlijk bemoeilijkt door de afzetting, in verband met de demping van dit gedeelte van de Schie. Er werd echter een gang gevonden, welke linearecta van de Delftsche Poort, voor zoover zij te benaderen was, liep naar den…. Blauwen Molen, onder het Stokvischverlaat door.
En merkwaardig was wel, dat de gang, waarvan de diepte, op ongeveer 5 meter afstand van het water werd geschat op zes meter, vlak bij het water plotseling elf meter diep bleek te liggen. Zou er hier dus een trap zijn? Alleen op deze manier is dat plotselinge diepteverschil te verklaren.
Om te constateeren, waar de gang achter den Blauwen Molen heenliep. werd een onderzoek ingesteld in de 2e Lombardstraat. En inderdaad, daar werd de gang teruggevonden, op den hoek van deze straat en het Noordmolenwerf. Hier Vlakbij ligt ook de Doelstraat en de Doelstraat is weer genoemd naar den St. Sebastiaans. of Schuttersdoelen, welke hier heeft gestaan.
De St. Sebastiaanskapel in de Lomberdstraat” was echter nog ouder dan den Doelen aldaar. Reeds in 1404 – al wèèr het begin van de vijftiende eeuw! was hier een stuk grond door zekeren Jan Dircxs aan de Predikheeren of Jacobijnen in Den Haag afgestaan om een tijdelijke verblijfplaats te kunnen stichten voor hen, die hier zouden komen prediken. In 1417 blijkt er dan een kapel te staan. Na de Hervorming is zij in 1627 aan de Waalsche Kerk in gebruik gegeven, die tot 1657 daar kerk heeft gehouden. Van 1658 – 1697 heeft zij daarna voor de godsdienst. oefeningen der Schotsche Gemeente gediend, waarom zij langen tijd het Schotsche kerkje is genoemd. Daarna gebruikt voor de bedeelden der Ned. Hervormde Kerk, is zij in 1909 op non-activiteit gesteld en kort daarna afgebroken.
Heel goed mogelijk is natuurlijk ook, dat de gang Delftsche Poort – Blauwe Molen – Lombardstraat doorloopt naar het Achterklooster, dat genoemd is naar het klooster der Predikheeren of Dominicanen, dat hier heeft gestaan. Zoover heeft het onderzoek zich niet uitgestrekt, maar trekt men de genoemde lijn door, dan komt men hier uit. En dit klooster- is ook al weer in het begin van veertienhonderd gebouwd, in 1444. In 1563 is het grootendeels door- brand vernield, daarna gedeeltelijk herbouwd, doch na de Hervorming teniet gegaan.
Slot Bulgersteyn
Van de Lombardstraat is mevr. Klein Sprokkelhorst naar het Haagscheveer gegaan om te ontdekken of daar mogelijk een gang te vinden was, welke uit de richting van de Delftsche Poort in die van de Groote Kerk liep. Een dergelijke gang heeft zij echter nog niet kunnen ontdekken. Wèl één op den hoek van de Weste Wagenstraat en de Raamstraat, welke schuin onder de Delftschevaart doorliep en dan trok men in gedachten deze lijn door – loodrecht kwam te staan op de gang Delftsche Poort-Blauwe Molen. Aan de andere zijde liep de gang schuin op het Postkantoor toe..
Dat er zich in deze omgeving onderaardsche gangen bevinden, is zoo vreemd nog niet, als men bedenkt, dat op deze plaats het slot Bulgersteyn heeft gestaan, waarvan de geschiedkundige beschrijving van Rotterdam van G. van Reyn vertelt, dat het in 1261 is verbouwd. Een afbeelding van het kasteel na de verbouwing treft men hierbij aan. Niet onaannemelijle is, dat Heer Reinier-Boekel- volgens oude bescheiden de toenmalige verbouwer – den naam van zijn geslacht aan dit kasteel heeft gegeven, waaruit zich dan de benaming van Boekel- of Beukelsteyn en ook die van Berkelsteyn – daar Berkel aan hetzelfde geslacht behoorde – heeft ontwikkeld, welke twee namen tezamen Bulgerstevn zijn geworden. En zou het niet heel begrijpelijk zijn, dat de heeren Van Boekel en Berkel zich, volgens de zeden van dien tijd, door middel van onderaardsche gangen van een middel tot ontvluchting hij een overronipeltng of anderszins van tevoren verzekerd hadden?
Zoo kan Rotterdam dus als een stad op onderaandsche gangen worden beschouwd. Want wie zegt bijvoorbeeld, dat er ook van het Hof van Weenen geen onderaadsche gangen uitgingen? Interessant is dit alles zeker, vooral van liefhebbers van Oud-Rotterdam Wie weet wat de toekomst in dit opzicht nog over het verleden openbaart
tekst bij foto
Hierboven een afbeelding van het slot Bulger- of Boekelsteijn, zooals het voorkomt in de Geschiedkundige Beschrijving der Stad Rotterdam door G van Reijn, Na de verbouwing in 1261 en na het leggen van den zeedijk (Schieland’s Hoogen Zeedijk).
Schetstekening van de onderaardsche gangen
welke van de Groote Kerk zouden uitgaan. Zoo
als men ziet: juist op de vier hoekpunten
Geef een reactie